Op de Rails – 2013 – nr. 2 (februari)

De dienstregeling 2013 – Inzet van het NS-materieel

door J.M. ten Broek

Sinds de dienstregelingswisseling bepalen ICM en VIRM het beeld tussen Leeuwarden en Zwolle. Op 12 januari 2013 treffen de ICM-treinstellen 4078 en 4235 als trein 12525 (Rotterdam C – Leeuwarden) en VIRM 9576 als trein 12534 (Leeuwarden – Rotterdam C) elkaar in Heerenveen. Foto: Raymond Kiès.

De dienstregeling 2013 heeft een aantal in het oog springende wijzigingen gebracht. De ingebruikname van de Hanzelijn, de overgang van een aantal treindiensten van NS en Syntus naar Arriva, het verdwijnen van de Beneluxdienst en vooral het begin (en het stranden) van de Fyra-dienst Amsterdam – Brussel kunnen niemand ontgaan zijn. De veranderingen in de inzet van het NS-materieel zijn groter dan op het eerste gezicht te verwachten was. Oorzaak is vooral de verplichte inzet van SLT in een aantal treinseries waarin dat op grond van de rijtijden en de vervoercapaciteit noodzakelijk is. Hierdoor zijn in het stoptreinensegment (door NS tegenwoordig wat verwarrend aangeduid als sprintersegment) nogal wat verhuizingen van SLT, SGM en zelfs mat ’64 op ge treden. Ook het DDAR doet daar in bescheiden mate nog aan mee. De verbouwing van dit materieel tot DDZ veroorzaakt de nodige turbulentie in de materieelinzet, niet in de laatste plaats omdat per saldo 25 DDAR-stammen verdwijnen.

Zelfbedieningstrams in Nederland: Kruisen en ballen

door Marco Moerland en Arthur Staal

De Rotterdamse dubbelgelede 373, voorzien van ballen en kruisen, is op lijn 5 op weg naar het Willemsplein. Wilgenplaslaan, 9 mei 1981. Foto: Marco Moerland.

In de jaren zestig van de vorige eeuw begon de gemiddelde Nederlander het economisch beter te krijgen. Telefoon, radio en tv en huishoudelijke apparaten deden op grote schaal hun intrede. In een tijd dat supermarkten aan een onverbiddelijke opmars bezig waren en de mens zelfbewuster werd, was zelfbediening gewoon geworden. Verdwijnende tramconducteurs? Het paste goed in het beeld van de rap verdwijnende ambulante zuivelhandel en kruideniers. Het stedelijk openbaar vervoer meende met het afvloeien van de conducteurs een aanzienlijke besparing gevonden te hebben, zeker als antwoord op het snel toenemende autobezit en het daarmee gepaard gaande verlies van passagiers. Het tij keerde zich echter. Wie kon destijds voorzien dat de ‘Dikke van Dale’ ooit het woord ‘zwartrijden’ zou opnemen? Dit, vandalisme en sociale onveiligheid werden nieuwe fenomenen waarmee het openbaar vervoer te maken zou krijgen. We kijken per tramstad in Nederland hoe ‘zelfbediening’ werd ingevoerd en hoe in twee steden oude tijden zouden gaan herleven: de terugkomst van de conducteur.

De treinbotsing in Amsterdam

door Jaap van den Top en Albert Sloetjes

Treinstel 8711 wordt op de dag na de botsing gereedgemaakt om weggesleept te worden. Foto’s bij dit artikel: Onderzoeksraad voor Veiligheid.

Op 21 april 2012 vond in Amsterdam een frontale botsing tussen twee reizigerstreinen plaats, waardoor één passagier om het leven kwam en ten minste 190 inzittenden – deels ernstig – gewond raakten. Kort na het ongeval berichtten de media dat het ongeval kon gebeuren doordat een machinist door rood was gereden. Een machinist kan zich vergissen en ATB-EG grijpt niet in als een trein door rood rijdt. Er zijn echter meer zaken die een rol speelden bij dit ongeval. De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft het ongeval onderzocht: zowel de gang van zaken voorafgaand aan het ongeval, als de botsveiligheid van de treinen. De auteurs, beiden werkzaam bij de onderzoeksraad, beschrijven op persoonlijke titel de fatale opeenvolging van gebeurtenissen.

Het naoorlogse SBB-materieel (vervolg): de treinstellen

door Raymond Kiès

Museumtreinstel RAe TEE 1053 was op 15 februari 2012 op weg naar de werkplaats van de Südostbahn in Samstagern om daar een revisie te ondergaan. Getrokken door deAe 6/6 11425 passeerde het Wädenwil. Foto: Georg Trüb.

Voor de Tweede Wereldoorlog was het aandeel van treinstellen bij de Schweizerische Bundesbahnen (SBB) nihil. Het grote succes van de motorrijtuigen serie CLe 2/4 ‘Rote Pfeil’ was in de jaren dertig van de vorige eeuw de aanleiding voor de ontwikkeling van de eerste elektrische treinstellen. De ‘Rote Pfeil’ was populair bij de reizigers, waardoor snel de beperkingen van het rijden met losse motorrijtuigen aan het licht kwamen. SBB wilde, vooral voor verbindingen in het Mittelland, voortborduren op het succesvolle concept. Door de toegenomen welvaart was de vervoerbehoefte onstuimig gegroeid. Er waren twee opties: lichte rijtuigen met hoog comfort en goede rijeigenschappen of treinstellen. Uiteindelijk werden beide gerealiseerd. De belangrijkste ontwikkeling was uiteindelijk de ontwikkeling van twee types TEE-treinstellen, een dieselelektrische en een elektrische variant.