Op de Rails – 2009 – nr. 4 (april)

De magneetzweeftrein: opkomst en ondergang

door Frans Blanker

De TR08 stuift in volle vaart over het rechte deeltraject van de testbaan in Lathen; 2002. Foto: Tim Boric

Toen de Duitse ingenieur Hermann Kemper in 1934 patent aanvroeg op het door hem ontwikkelde principe van magnetische levitatie, kon hij niet vermoeden tot welke heftige discussies zijn vinding nog zou leiden. De magneetzweeftrein die hieruit voortgekomen is, heeft vele miljarden onderzoekgeld gekost. Het aantal commerciële toepassingen bedraagt vooralsnog één, namelijk de luchthavenlijn van Sjanghai. Het bekendst is de testbaan bij Lathen (Emsland), vlak bij de Nederlandse grens, bedoeld om de zweeftrein onder alle omstandigheden te testen en productierijp te maken. De tussen 1983 en 1987 in fasen in gebruik genomen testbaan heeft een lengte van 31,5 kilometer en bestaat uit een enkelsporig recht gedeelte met twee aansluitende keerlussen. Op het rechte traject kan voluit worden gereden, waarbij snelheden boven de 500 km/h mogelijk zijn. In 2006 ging het echter mis.

Goederenvervoer in Nederland (deel 2)

door Michel Heerkens

De locomotieven class 66 zijn nog steeds gezichtsbepalend bij een aantal vervoerders. De PB02 van Rail4Chem met de Diepholzshuttle bij Kerkdriel; 24 juli 2008. Foto: Ton Machielsen

Tweede deel van het goederenverhaal, met aandacht voor de kleinere vervoerders ACTS, ERS Railways, Veolia Cargo/Rail4chem, ITL, Crossrail, Rurtalbahn, SNCF Fret, HGL en CTL. Om de toename van het vervoer het hoofd te kunnen bieden heeft ACTS het locomotievenpark flink uitgebreid. Naast de komst van 1600’en heeft de vervoerder sinds 1 november 2008 de beschikking over vierspanning locomotief E189 096. Ook andere vervoerders hebben hun tractiepark uitgebreid, maar gaandeweg begon in de loop van 2008 de crisis merkbaar te worden en viel een steeds groter deel van het vervoer weg.

Le Mans: de tram ook in de provincie

door Maurits van den Toorn

Kruisende trams in de Avenue du Général Leclerc, de verbinding tussen station en stadscentrum. Deze straat is autoluw en op sommige plaatsen (zoals bij de afgebeelde halte) autovrij gemaakt; 7 maart 2008. Foto: Maurits van den Toorn

Sinds november 2007 heeft de Franse stad Le Mans weer een trambedrijf. De terugkeer van de tram hier is opvallend, omdat het qua inwonertal om een stad gaat die nog maar enkele jaren geleden als te klein voor railvervoer werd beschouwd. Le Mans heeft echter doorgezet en lijkt nu zelfs trendsetter te worden. Na bijna anderhalf jaar kan worden geconcludeerd dat de tram een groot succes is. Het aantal reizigers in het openbaar vervoer was in het eerste halfjaar van 2008 veertig procent hoger dan in de overeenkomstige periode van 2007. Het succes smaakt naar meer. In november 2008 is daarom een onderzoek begonnen naar meer vrije banen voor het openbaar vervoer (wat dus ook busbanen kunnen zijn). Voor de tram wordt gedacht aan de aanleg vaneen tweede zijtak van drie kilometer in noordoostelijke richting.

Drie railbedrijven op één locatie: Openluchtmuseum Beamish

door Huub van Keulen

Bij de halte depot passeren Gateshead 10 en Blackpool 31 elkaar. Rechts hangt de bovenleiding voor de trolleybus; 27 augustus 2002. Foto: Huub van Keulen

Bij het plaatsje Beamish in het Engelse graafschap Durham, niet ver van Newcastle-upon-Tyne, bevindt zich een openluchtmuseum dat voor iedere railliefhebber meer dan de moeite waard is. Je maakt er op een terrein van ruim twaalf hectare onder meer kennis met drie railbedrijven die stuk voor stuk een interessant aspect van het historische Britse railvervoer tonen. De oprichter en eerste directeur van dit museum, Frank Atkinson, kwam in 1958 tot het inzicht dat de regio Noordoost-Engeland ingrijpend van karakter dreigde te veranderen. Oude industrieën (steenkoolmijnen, scheepswerven en de ijzer- en staalindustrie) verdwenen. Op zijn initiatief begon men alles te verzamelen wat mogelijk van belang kon zijn voor een openluchtmuseum dat de historie van het dagelijkse leven in die streek levend zou kunnen houden. Enkele jaren na de opening van het museum in 1970 begon men met de aanleg van een tramlijn, omdat er behoefte was ontstaan aan een transportmiddel dat het publiek tot in alle uithoeken van het heuvelachtige terrein kon brengen.