Het programma bestaat uit 2 delen en gaat over het wel en wee van de laatste 65 jaar van de Amsterdamse tram.

Moede oude trams nemen het in de zomer van 1945 op tegen veel te veel reizigers. Hiervan bijgekomen en aangevuld met nieuwe drieassers staan in 1950 een aantal jaren met opheffingen voor de deur. Ook de directeur moet door slecht onderhoud het veld ruimen. De tram is ouderwets en de reiziger kiest voor brommer en auto. De gelede tram is een verrassing voor het publiek en doet hoop gloren. Rond 1960/61 keert het (opheffings-)getij.
De houding van de politie blijft echter anti tram, steeds weer duiken plannen op waarbij de tram uit bepaalde straten moet wijken.
Acties pro tram (die eerst door een enkeling gevoerd werden) worden algemener en de gemeenteraad worden nota’s tot wijziging van het tramnet een echt discussiepunt.
Begin 1968 verdwijnt de laatste tweeasser uit de personendienst. Een nieuwe directeur vecht voor vrije banen en wint veel. Er komt geen tram naar de Bijlmer maar een metro. De oliecrisis zorgt voor weer wat meer tramdenken. Deel 1 wordt afgesloten met een sprong naar het heden om ook de combino niet te vergeten.