Op de Rails – 2011 – nr. 8 (augustus)

Blauwe en Gele trams vijftig jaar geschiedenis

door Johan Blok

Door het optreden van de gemeente ′s-Gravenhage kreeg zowel Den Haag als Leiden te maken met de Gele en de Blauwe tram. De Gele tram van de HTM met motorwagen 75 en de Blauwe tram van de NZH met stuurstandwagen B403 ontmoeten elkaar op het Stationsplein in Leiden; 1960.Foto: Hans van Engelen, verzameling Johan Blok.

Op 9 november 2011 zal het vijftig jaar geleden zijn dat ’s avonds de laatste Blauwe en Gele trams reden die Den Haag en Leiden met elkaar verbonden. Met festiviteiten onder het motto ′Retourtje Leiden′, waarvan de officiële opening op 3 september zal zijn, wordt dit feit in september en oktober in Den Haag herdacht. Deze maand in Op de Rails bij wijze van ”˜voorpret′ alvast een artikel over beide tramlijnen.
Nadat Den Haag vanaf 25 juni 1864 als eerste stad in Nederland met (paarden)trams te maken kreeg, reed ook de eerste stoomtram in Nederland vanaf 1 juli 1879 in die stad en wel tussen Den Haag station Rhijnspoor (vanaf 1890 Staatsspoor) en Scheveningen. De gemeente ′s-Gravenhage had eerder niet toegestaan dat de exploitant van de paardentramlijnen in Den Haag, de Societe anonyme des tramways de La Haye (TH), met stoomtrams op haar twee paardentramlijnen naar Scheveningen ging rijden. Op 8 januari 1878 gaf de gemeenteraad wel toestemming aan de Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij (NRS) voor de aanleg en exploitatie van de 4,7 kilometer lange normaalsporige stoomtramlijn naar Scheveningen onder het motto: ”˜De concurrentie (op de lijnen naar Scheveningen) is dan vrijwel in evenwicht; misschien dat het publiek dan ook beter bediend zal worden.′ Met dit besluit werd de eerste stap gezet die uiteindelijk zou leiden tot zowel de Blauwe als de Gele tram.

Treinstel Toekomst: het materieel ′64

door J.M. ten Broek

In de proefperiode in de reizigersdienst was de 501 te vinden op Utrecht — Zwolle en Utrecht — Baarn. Hier rijdt het stel als trein 2028 Baarn — Utrecht bij de Paltz. Dit landgoed bij Soest had tussen 1898 en 1933 een eigen stopplaats; 24 december 1961. Foto: J.G.C. van de Meene

In juli 1961 legde het Treinstel Toekomst zijn eerste kilometers af. Vierwagenstel 501 werd de stamvader van een materieelsoort die in omvang de grootste van de Nederlandse Spoorwegen tot dan toe zou worden: mat ’64. Als Treinstel Toekomst was de 501 het prototype voor een nieuwe generatie van wat toen nog ′stroomlijnmaterieel′ heette. Hoewel het er geheel anders uitzag en totaal andere karakteristieken had dan zijn voorgangers, paste het toch in de traditie van het stroomlijnmaterieel sinds 1936. Veel eigenschappen van de 501 zijn daarbij juist wel weer ontstaan als reactie op en bijna een omkering van de eigenschappen van zijn directe voorganger, het mat ′54. Hoewel destijds spoormannen die het dachten te weten, voorspelden dat ′die rammelkasten′ het zeker geen dertig jaar zouden uithouden zoals het oerdegelijke stroomlijnmaterieel, hebben de meeste stellen plan T veel langer dienst gedaan (tot 45 jaar aan toe) en worden de jongste plan V′s dit jaar 35 jaar oud.

De locs Baureihe 44 bij de VSM

door Rein Korthof

Loc 044 216 rijdt als voorspanloc voor de VSM 3 (Krupp-Bergbau) met de toen nog op zondag rijdende middag trein naar Dieren bij binnenkomst in Eerbeek; 22 mei 1977.Foto: Rein van Putten.

Nadat in eerdere afleveringen over de Duitse stoomlocomotieven bij de Nederlandse museumorganisaties de locs van de Baureihen 23, 50, 52 en 65 zijn beschreven, is het nu de beurt aan de locs van de Baureihe 44 die bij de Veluwsche Stoomtrein-Maatschappij dienst doen, dienst hebben gedaan of niet dienstvaardig aanwezig zijn.
De VSM-locs 44 1085 en 44 1593 behoren tot een serie zware goederentreinlocomotieven, die tussen 1926 en 1944 aan de Deutsche Reichsbahn-Gesellschaft (DRG) werd geleverd. Bovendien werden 226 exemplaren van de in Frankrijk gebouwde locomotieven ofwel direct bij de Franse SNCF in dienst gesteld of later alsnog aan de DRG overgedragen; 58 SNCF-locs werden in 1955 aan de Turkse Spoorwegen doorverkocht. In totaal zijn er 1989 44”˜en gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de meeste locs (1242) terecht bij de Deutsche Bundesbahn (DB), 335 bij de Deutsche Reichsbahn (DR) in de DDR, 67 bij de Poolse spoorwegmaatschappij PKP, drie bij de CSD (Tsjechoslowakije), elf in Oostenrijk bij de OBB, elf bij de SNCF en een machine kwam in België bij de NMBS terecht.